Aanmerkelijk belang


Wanneer een aandeelhouder een aanmerkelijk belang heeft in de vennootschap waarvan hij aandelen verkoopt, zullen de regels inzake meerwaardebelasting verschillen van de standaardregeling. Met deze afwijkende regeling beoogt men ‘eigenaars’ van (familiale) vennootschappen (die vaak door henzelf of familieleden uit een vorige generatie werden opgericht) minder streng te behandelen en wil men de ondernemingszin van deze ‘aandeelhouders-ondernemers’ niet fnuiken.

Een ‘aanmerkelijk belang’ wordt daarbij gedefinieerd als een participatie van minstens 20%. Er zou enkel rekening worden gehouden met de participatie die de aandeelhouder zelf en in persoonlijke naam aanhoudt. Van eerdere geruchten dat voor het bepalen van de minimumdrempel van 20% ook rekening zou mogen worden gehouden met aandelen die door familieleden worden aangehouden of van onrechtstreeks aangehouden aandelen (bijvoorbeeld via een managementvennootschap) is dus geen sprake meer. Bovendien gebeurt de beoordeling van de participatievoorwaarde van 20% op het ogenblik van de transactie zelf. Het volstaat dus niet dat je op enig tijdstip in het (recent) verleden een participatie van 20% hebt gehad. Enkel de situatie op het ogenblik van verkoop is bepalend. Wie niet aan de minimumdrempel van 20% komt, maar bijvoorbeeld slechts 19% van de aandelen van een vennootschap bezit, kan evenmin rekenen op een ‘overgangsregeling’ en valt meteen terug op het ‘standaardregime’ van 10% belasting en een voetvrijstelling van 10.000 euro.

Wie wel voldoet aan de voorwaarde zal bij de realisatie van een meerwaarde genieten van een vrijstelling ten belope van een eerste schijf van 1.000.000 euro. Meerwaarden die hoger oplopen, worden belast aan een getrapt tarief (1,25% tot 2.500.000 euro; 2,5% tot 5.000.000 euro; 5% tot 10.000.000 euro; 10% vanaf 10.000.000 euro). De vrijstelling zou 1 keer gelden per periode van 5 jaar.

Het afwijkend regime is zowel van toepassing voor meerwaarden op aandelen van beursgenoteerde als op niet-beursgenoteerde vennootschappen. Voor niet-beursgenoteerde vennootschappen stelt zich uiteraard de vraag naar de ‘beginwaarde’ van de aandelen (de ‘foto’ op 31 december 2025). Om deze waarde te bepalen wordt voorzien in een aantal mogelijkheden. Als in 2025 een effectieve transactie heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld een verkoop van aandelen), kan de waarde die bij deze transactie werd gehanteerd als referentiewaarde worden gebruikt. In andere gevallen kan gebruik worden gemaakt van een gestandaardiseerde waarderingsmethode (4 keer ebitda, verhoogd met het eigen vermogen). Daarnaast kun je ook een gedetailleerde waardebepaling laten maken door een revisor of een gecertificeerd accountant. De belastingplichtige zou het recht hebben om te kiezen voor de methode die de hoogste waardering oplevert. De fiscus heeft echter de mogelijkheid om de waarde te betwisten.

De regeling beperkt zich voor alle duidelijkheid niet tot aandelen van exploitatievennootschappen. Ze is dus principieel ook van toepassing wanneer meerwaarden worden gerealiseerd bij de verkoop van aandelen van bijvoorbeeld een patrimoniumvennootschap, een managementvennootschap of een holdingvennootschap.