Abnormaal beheer of interne meerwaarden
De invoering van een meerwaardebelasting op financiële activa verandert uiteindelijk niets aan de basisvoorwaarde dat de geviseerde transacties nog steeds dienen te passen binnen het normaal beheer van een privaat vermogen. ‘Normaal beheer’ wordt daarbij klassiek omschreven als ‘daden die een voorzichtig en redelijk persoon verricht voor het dagelijkse beheer, maar tevens met het oog op het winstgevend maken, de tegeldemaking en de wederbelegging van bestanddelen van zijn vermogen’.
Als transacties niet binnen dit kader van normaal beheer vallen (en er dus sprake is van ‘abnormaal beheer’), zal de gerealiseerde meerwaarde als een divers inkomen worden beschouwd en onderhevig zijn aan een tarief van 33% (+ aanvullende gemeentebelasting). De vraag of een transactie al dan niet kadert binnen normaal beheer is uiteraard een feitenkwestie, waarover finaal enkel een rechter kan beslissen.
In de rechtspraak worden diverse criteria gehanteerd om te oordelen of de realisatie van een meerwaarde tot het normaal beheer van een privévermogen behoort. Een van de geviseerde transacties betreft ‘speculatie’. Sommige houders van cryptomunten bijvoorbeeld die hadden gehoopt dat de invoering van een solidariteitsbijdrage van 10% hen zou vrijwaren van de mogelijke toepassing van een taxatie van 33% (+aanvullende gemeentebelasting) op hun meerwaarde, vissen hiermee dus potentieel achter het net.
Een ander bekend voorbeeld van mogelijk ‘abnormaal beheer’ betreft de zogenaamde ‘interne meerwaarde’. Bij dergelijke transactie verkoopt een aandeelhouder-natuurlijke persoon zijn aandelen met meerwaarde aan een andere door hem opgerichte of (rechtstreeks of onrechtstreeks) gecontroleerde vennootschap (holding). De fiscus (en de minister van financiën) meende dat in dergelijke situatie van normaal beheer geen sprake was. Gezien het oordeel over het normaal karakter echter enkel door de feitenrechter kan worden gemaakt, is de rechtspraak hierover minder eensluidend.
De regeling rond ‘interne meerwaarde’ wordt nu aangescherpt en in de wetgeving verankerd. Wanneer een aandeelhouder aandelen verkoopt aan een vennootschap waarin hij controle uitoefent (mogelijk alleen of samen met familieleden), zal een afzonderlijke heffing van 33% op de meerwaarde van toepassing zijn.
Meerwaarden die worden gerealiseerd bij de inbreng van aandelen in een holdingvennootschap blijven wel vrijgesteld van belasting. Bij de inbreng van aandelen is er vandaag immers al een specifieke regeling van toepassing, waarbij het fiscaal kapitaal van de vennootschap die de inbreng geniet, beperkt wordt tot aanschaffingswaarde van de ingebrachte aandelen. Het saldo van de inbreng wordt vanuit fiscaal oogpunt als een ‘belaste reserve’ beschouwd, die bij latere uitkering aan 30% roerende voorheffing onderhevig is.